Het puntlassen vindt toepassing bij het maken van overlapverbindingen in dunne plaat. Op regelmatige afstanden wordt de overlapnaad tussen twee koperen elektroden geleid. Na het met grote kracht samendrukken van de te lassen delen tussen de elektroden ondervindt de stroom verschillende overgangsweerstanden, namelijk:
De elektroden zelf moeten een zo gering mogelijke weerstand aan de lasstroom bieden. Daarnaast moeten zij bestand zijn tegen de hoge mechanische krachten die optreden. De elektrodekracht bedraagt voor lassen van ongelegeerd staal gemiddeld 1000 tot 5000 N. De druk die ontstaat door het samendrukken van de elektroden bedraagt ca. 10 daN/ (hetgeen overeenkomt met 1000 bar). Om aan deze eisen te kunnen voldoen wordt voor het vervaardigen van de elektroden koper/chroom legeringen toegepast. In deze legering is een compromis gevonden tussen een lage soortelijke veerstand en het kunnen opnemen van drukkrachten. Om de temperatuur op de contactplaats elektrode/werkstuk laag te houden worden de elektroden met water gekoeld. De lastijd is bij puntlassen zeer kort omdat de warmte zich anders teveel over het werkstuk verspreidt; de meeste metalen geleiden de warmte immers zeer goed. Bovendien heeft een te sterke verhitting een ongunstige invloed op de kwaliteit van de las. De laslens wordt volledig ingesloten door de te verbinden delen en hoeft verder niet te worden beschermd tegen atmosferisch invloeden.
Omdat vrijwel alle puntlasapparatuur op wisselspanning werkt, gebruikt men de netfrequentie (in Europa 50 Hz) als tijdsbasis voor het puntlasproces. De lastijd wordt bij puntlassen daarom gewoonlijk opgegeven in perioden. Daarbij geldt: 1 periode = 1/50 Hz = 0,02 seconden. Gangbare lastijden voor staal zijn waarden tussen de 10 en 50 perioden (= 0,2 tot 1 sec.). Bij het puntlassen van andere materialen gelden andere instelwaarden. Zo is bij het puntlassen van aluminium de lastijd bijvoorbeeld veel korter dan bij lassen van ongelegeerd staal, de lasstroom daarentegen aanzienlijk hoger (tot ca. 80.000 A).