Eigenschappen
Autogeen lassen wordt uitgevoerd met behulp van een vlam die wordt verkregen door de verbranding van een brandbaar gas. Diverse gassoorten worden nog steeds voor specifieke toepassingen gebruikt: waterstof, propaan, butaan, aardgas. De drie laatste worden voornamelijk gebruikt voor het solderen. Acetyleen voldoet het best aan de te stellen eisen vanuit het lassen: de acetyleen- zuurstofvlam is de meest hete (3200 ºC), heeft de hoogste energie per oppervlakte-eenheid en is het meest reducerend (zuurstof ontrekkend), waardoor de vorming van oxiden (insluitsels) wordt voorkomen. Voor de volledige verbranding van het acetyleen zijn 2,5 volumen zuurstof voor 1 volume acetyleen nodig. De brander wordt bij het lassen van staal zodanig afgesteld dat een onvolledige verbranding van het acetyleen wordt verkregen (1 deel acetyleen op 1,2 volume delen zuurstof ).
Om tot volledige verbranding te komen zal het acetyleen uit de directe omgeving van de las, zuurstof onttrekken waardoor een reducerende atmosfeer wordt gecreëerd op de lasplaats (= reducerende vlaminstelling). Het acetyleen en de zuurstof worden gescheiden toegevoerd en in de mengkamer van de lasbrander gemengd tot de juiste mengverhouding. Een carburerende = opkolende vlaminstelling (overmaat aan acetyleen en dus koolstof) wordt toegepast voor het oplassen van staal (inbrengen van C in het oppervlak), het lassen van gietijzer of voor het lassen van aluminium. Een oxiderende vlam (overmaat aan zuurstof) wordt gebruikt bij het lassen van koper en zijn legeringen, teneinde H2 opname te voorkomen. H2 opname kan leiden tot een zeer sterke verbrossing bij het lassen van koper en zijn legeringen (waterstofziekte).
Bij het lassen van aluminium, gietijzer en koper worden meestal vloeimiddelen gebruik die zijn bedoeld om de oxidehuid af te breken. Indien toevoegmateriaal gewenst is kan dit in de vorm van een lasstaaf. De lasstaaf kan voor (naar links lassen) of achter (naar rechts lassen) in het smeltbad worden ingevoerd. Bij het linkslassen heeft de lasser (rechtshandig) de lasbrander, in de rechterhand en het toevoegmateriaal in de linkerhand; de lasrichting is van rechts naar links terwijl de vlam van de lasnaad is afgericht (tot 3 mm dikte). Bij het rechtslassen heeft de lasser de brander eveneens in de rechter hand, maar is de lasrichting van links naar rechts, terwijl de vlam op de lasnaad is gericht (vanaf 3 mm materiaaldikte). Bij het rechtslassen kan een betere doorlassing worden gerealiseerd.